Brainspotting bij Posttraumatische stress-stoornis (PTSS)

Brainspotting wordt wereldwijd steeds bekender als trauma-therapie. In deze blog leg ik je uit wat trauma eigenlijk is, hoe het staat met het wetenschappelijk onderzoek naar Brainspotting bij de post-traumatische stress-stoornis (PTSS) en hoe traumabehandeling met Brainspotting er in de praktijk uitziet.

Wat is trauma?

Hoewel ‘trauma’ een uitdrukking is die je ook op de spoedeisende hulp kunt tegenkomen, wordt er in psychologisch opzicht meestal gedoeld op ‘psychotrauma’ of PTSS. Bekende voorbeelden van psychotrauma zijn oorlogstrauma en seksueel misbruik. Vaak maken we onderscheid tussen PTSS-klachten die ontstaan zijn na een eenmalige ervaring of na jarenlange herhaling.

Psychiatrisch diagnoseboek DSM-5 kent 8 criteria om van PTSS te kunnen spreken, waarbij gekeken wordt naar kenmerken en klachtverschijnselen. Bekende bij PTSS horende klachten zijn bijvoorbeeld flashbacks en nachtmerries. Om goed onderscheid te maken kijkt de DSM-5 allereerst of er directe of secundaire blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld is geweest. Chronisch psychotrauma wordt tegenwoordig duidelijk onderscheiden als Complexe Posttraumatische Stress-Stoornis (CPTSS).

Er zijn ook andere definities met andere invalshoeken. Peter Levine, de grondlegger van Somatic Experiencing en auteur van De tijger ontwaakt zegt: ‘Trauma is not what happens to us, but what we hold inside in the absence of an empathetic witness.’ Ruby Gibson, Brainspotting-trainer, grondlegger van Somatic Archeology en auteur van My Body My Earth definieert trauma als ‘People losing their voice, choice and power.’ Brainspotting kan zowel binnen deze vrijere definities als binnen de psychiatrische diagnose een passende keuze zijn.

Is Brainspotting evidence-based bij PTSS?

Wil een therapie status hebben als ‘evidence-based’ moet deze niet alleen uitgebreid wetenschappelijk onderzocht zijn maar ook opgenomen zijn in de Nederlandse multidisciplinaire richtlijnen. Dat is voor EMDR en Exposure wel het geval, voor Brainspotting niet. Het antwoord is dus ‘nee’. Voor de evenwichtige  beeldvorming wil ik daarbij een drietal opmerkingen plaatsen:

  1. Het kost jaren tijd om goed en consistent onderzoek te doen naar een nieuwe therapie-methode. Ook EMDR heeft een lange acceptatie-weg gegaan tot het de status verkreeg die het anno nu heeft, ongeveer 30 jaar na ontwikkeling. Brainspotting bestaat half zo lang.
  2. Brainspotting roept nieuwe vragen en een nieuwe visie op het brein, verwerking en trauma op, daarom sluit het niet een-twee-drie aan bij bestaand onderzoek naar bestaande therapieën. Dit maakt ook dat psychologen die gedragstherapeutisch werken het niet makkelijk inpassen in een bestaande protocollaire gedragstherapie.
  3. De afwezigheid van status ‘evidence-based’ maakt Brainspotting niet meteen alternatief of niet-legitiem: onder de therapeuten en wetenschappers die zich met Brainspotting bezighouden zijn vele gerespecteerde specialisten die zich uit interesse en ook fascinatie jarenlang aan deze therapie verbinden.

Hoe dan ook mogen we als Brainspotting-therapeuten bescheiden zijn in wat we ‘weten’ over de therapie. Maar die bescheiden houding moet ook gelden voor onze kennis van het brein in de breedste zin, en naar mijn persoonlijke opvatting zijn er ook bij cognitief-gedragsmatige therapievormen genoeg onbeantwoorde vraagtekens.

Wat weten we dan wel? Buiten algemeen wetenschappelijk onderzoek naar Brainspotting is er specifiek onderzoek naar Brainspotting bij PTSS. Vooral twee onderzoeken van Hildebrand, Grand en Stemmler bevestigen wat we in de dagelijkse praktijk allang zien: dat het zeer effectief is. In een grootscheepse enquête onder getraumatiseerde overlevers van de schietpartij op een basisschool in Newton / Sandy Hook (Verenigde Staten, 2012) wordt Brainspotting met afstand als meest effectief gerapporteerd.

Wil Brainspotting de stap zetten naar de status ‘evidence-based’ zullen vermoedelijk grotere onderzoekspopulaties en andere onderzoeksdesigns nodig zijn. In Nederland lijkt Brainspotting daarvoor nog te weinig bekend en gebruikt bij de grote kennis-instituten, in diverse andere landen vindt dergelijk onderzoek wel plaats.

Traumabehandeling met Brainspotting in de praktijk

In de praktijk kan Brainspotting op verschillende manieren worden gebruikt bij het behandelen van PTSS-klachten. In tegenstelling tot EMDR is er geen bindend therapeutisch script en evenmin een bindend behandelplan waarin de trauma’s in chronologische of thematische orde zijn gerangschikt. Er hoeft ook niet aan een specifiek trauma te worden gewerkt. De basishouding is: in het therapeutische contact (het dual attunement frame) ontvouwt het helingsproces zich op een naadloos door het brein geregisseerde manier.

Vergeleken met EMDR ervaar ik het vinden van een ingang tot het verwerkingsproces makkelijker en natuurlijker. Een Brainspotting-sessie bij Posttraumatische stress-klachten kan op verschillende manieren vormgegeven worden:

  1. Er kan middels het bewegen door het blikveld (‘outside window’) gekozen worden voor een brainspot waarbij de cliënt zelf voelt dat er traumagerelateerde reactie voelbaar is, of de spanning het grootst is.
  2. Het is niet nodig om met de lastigste of meest gespannen punten te werken: waar juist het gevoel van veiligheid broos is of de cliënt angst heeft voor de eigen gevoelens, kan gewerkt worden met een brainspot die het meest veilig voelt (‘resource spot’), kan de afstand van de pointer wat worden vergroot of verkleind of kan met een half-geblindeerde bril worden gewerkt met het oog dat de minste spanning geeft (‘resource eye’).
  3. Er kan gewerkt worden met specifieke herinneringen, trauma-beelden of flashbacks. De ingang kan ook de naam van de dader zijn of de naam van de plaats of het land waar de traumatische ervaring zich voordeed.
  4. Er kan gewerkt worden met lichamelijke vertrekpunten, zoals de spanning die voelbaar is in het keelgebied bij het vertellen over de traumatische ervaring, of met de eigen hand of brainspotting-pointer (‘bodyspotting’) op de plek die gerelateerd is aan de gebeurtenis (bijvoorbeeld de plekken op de onderarm waar het touw zich bevond, of een litteken van een steekwond).
  5. Tenslotte kijken cliënten ongemerkt duidelijk naar een specifieke positie (‘gazespot’) terwijl zij hun verhaal vertellen. Dit leidt vaak tot krachtige en natuurlijke sessies waarin ik als therapeut zo weinig mogelijk stuur of onderbreek.

De mogelijkheden zijn oneindig, en presenteren zich vaak vanzelf. In de meeste gevallen vindt in 20 minuten tot een uur significante verwerking plaats, soms zichtbaar aan heftige lichamelijke reacties, soms onzichtbaar in een ogenschijnlijk weinig effectieve sessie. Meestal zien we de verkramping en spanning plaats maken voor ontspanning, evenwicht en zelfs loomheid, waarbij de cliënt zich goed en rustig voelt. Robert Scaer, auteur van The Trauma Spectrum zegt hiervan: “ (…) It isn’t just PNS (Parasympathetic Nervous System) activation that is facilitated, it is homeostasis.” In alle gevallen leidt de therapie zichzelf, met minimale interventies door de therapeut.